Bier maakte in de 19e eeuw deel uit van de basisvoeding: omwille van de gebrekkige drinkwatervoorzieningen in de steden kon goedkoop bier door zijn alcoholgehalte zonder vrees voor infecties gedronken worden.
Tot 1850 overheerste de ambachtelijke productie. Maar een verlenging van de houdbaarheid door pasteurisering, nieuwe brouwprocédés, de uitbreiding van de transportmogelijkheden en betere flessen maakt in een volgende fase een grotere bierproductie mogelijk. Daarnaast veranderde ook het consumptiepatroon: vooral het bierverbruik van de industriële arbeidersklasse nam sterk toe. In industriesteden zoals Maastricht, Verviers, Luik, Aken, Eschweiler en Stolberg nam het aantal brouwerijen bijgevolg toe, een ontwikkeling die samenhing met de technologische modernisering en het stijgend aantal ondernemers. In Hasselt waren brouwerijen en jeneverstokerijen al in het midden van de 19e eeuw de voornaamste industriesector, producten werden zelfs geëxporteerd. Ook in Gulpen werden in respectievelijk 1825 en 1870 twee industriële brouwerijen opgericht, die zich op een bovenregionale markt richtten.