De geschiedenis van de steenkool in de Euregio begint met het ontstaan van steenkool, ongeveer 300 miljoen jaar geleden tijdens het Carboontijdperk. In die periode kent de streek een subtropisch klimaat met weelderige plantengroei. Deze vegetatie overstroomt regelmatig, waardoor de plantenresten worden bedolven onder zand, klei en andere erosiemateriaal. Aangezien de plantenresten zijn afgesloten van de lucht, verrotten ze niet en onder invloed van druk, temperatuur en tijd veranderen ze langzaam in steenkool. Zo ontstaan omvangrijke steenkoolafzettingen die als een gordel van Rusland, over Polen, Duitsland, Nederland, België en Frankrijk tot in Groot-Brittannië lopen.
In het gebied rond de Maas en de Rijn – de Euregio – werd in vier streken steenkool ontgonnen: de omgeving van Luik langs beide zijden van de Maas, rond Heerlen en Kerkrade in Nederlands Limburg, in de regio Midden-Limburg in Belgisch Limburg en in de regio Aken tussen de Inde, Worm en Ruhr.
De vroegste steenkoolontginning in de regio dateert van de 12e eeuw. De weinige bronnen die uit die tijd zijn overgebleven linken de steenkoolontginning aan kloosters, die de exploitatie ondersteunen of in concessie aan derden geven. De kool wordt met primitieve middelen zoals schoppen, houwelen en korven in dagbouw ontgonnen.
Maar het grondwaterpeil legt beperkingen op aan de dagbouw. Met het begin van de stollenbouw moeten ook oplossingen voor de afwatering gevonden worden. Met grote, door waterkracht aangedreven wielen of door paarden aangedreven tredmolens wordt het grondwater afgevoerd. Om de financiële en technische problemen op te lossen worden er vanaf de 16e eeuw maatschappijen opgericht. De steenkool wordt in eerste instantie als huisbrandstof en voor smederijen en ertssmelterijen gebruikt. Vooral Luik ontwikkelt zich tot één van de belangrijkste pre-industriële centra van Midden-Europa.
Het is pas sinds de Industriële Revolutie, en meer bepaald met de ingebruikname van stoommachines en de in de 19e eeuw opgekomen verkoking van vetkolen dat de steenkoolontginning een enorme impuls krijgt. Grote ondernemingen, zoals bijvoorbeeld de Eschweiler Bergwerks Verein (EBV) in de regio Aken, nemen de exploitatie in handen. Om te kunnen concurreren tegen vooral het Ruhrgebied, is een uitbouw van de verkeersinfrastructuur noodzakelijk. En door de groei van de steenkoolsector raakt het aantal beschikbare arbeidskrachten in de regio uitgeput en moeten nieuwe arbeiders worden aangetrokken. Rond de mijnen ontstaan er zo mijnwerkersnederzettingen.
Maar aan de bloei van de zware industrie, een van de hoofdafnemers van steenkool – komt na de Tweede Wereldoorlog een einde. De energieprijzen kelderen en steenkool krijgt grote concurrentie van aardolie. Midden jaren 1950 zet de definitieve neergang van de steenkoolexploitatie zich in en de steenkoolmijnen in de Euregio worden één na één gesloten.
Vandaag verwijzen nog een aantal industriële mijngebouwen en -installaties, woonwijken en terrils naar ons steenkoolverleden. Daarnaast houden een aantal mijnmusea de herinnering aan het mijnverleden levendig.